Steeds meer toekomstige leerkrachten lager onderwijs slagen er niet in om de basiskennis Frans en wiskunde onder de knie te krijgen. Uit recente cijfers blijkt dat 43% van de studenten de instaptoets Frans niet haalt, 31% zakt voor wiskunde. Die toetsen zijn nochtans opgesteld op het niveau van de eindtermen basisonderwijs, het niveau dat ze straks zelf moeten aanleren aan hun leerlingen. De cijfers roepen vragen op over de kwaliteit van de lerarenopleiding én het onderwijssysteem als geheel.

De problemen zijn niet nieuw, maar de omvang ervan neemt toe. Vooral op het vlak van Franse grammatica blijken veel studenten onvoldoende voorbereid. “Het valt op dat er een gebrek is aan basiskennis bij ons”, geeft studente Lager Onderwijs, Lucca Snyers, toe. “Docenten verwachten dat de lessen Frans op stage volledig in het Frans gegeven worden. Dat vind ik onnodig, zeker omdat die leerlingen de taal zelf nog niet beheersen, zelfs geen basis.”

Ook wiskunde blijft een struikelblok, vooral het rekenen met breuken, kommagetallen en verhoudingen. Wie niet slaagt voor de instaptoets, wordt verplicht tot remediëring, maar het is de vraag of dat voldoende is.

Tijd voor actie

De discussie raakt aan de kern van het maatschappelijk debat over de kwaliteit van het onderwijs. Ouders maken zich zorgen, scholen zoeken naar oplossingen en studenten voelen de druk. Het is duidelijk dat er meer nodig is dan remediëring alleen. Structurele investeringen in de lerarenopleiding, een sterkere focus op basiskennis en een herwaardering van het beroep zijn essentieel om de onderwijskwaliteit in Vlaanderen te waarborgen, vertellen experten aan VRT NWS.

Test hieronder zelf uw eindterm-kennis!

1. Je koopt 3,75 kg appels aan €2,40 per kilogram. Hoeveel betaal je in totaal?
A) €7,80
B) €8,40
C) €9,00
D) €9,50

2. Kies de juiste vertaling: “Ze gaan naar school met de fiets.”
A) Ils vont à l’école en vélo.
B) Ils vont à l’école à vélo.
C) Ils vont à l’école à pied.
D) Ils vont à l’école en voiture.

3. Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken? 2 – 5 – 11 – 23 – ?
A) 35
B) 39
C) 47
D) 49

4. Welk woord is fout gespeld?
A) bibliothèque
B) ordinatheur
C) cahier
D) professeur

5. Je fietst 18 km in 1 uur en 12 minuten. Wat is je gemiddelde snelheid in km/u?
A) 12,5 km/u
B) 14 km/u
C) 15 km/u
D) 18 km/u

6. Wat is de juiste volgorde van deze woorden in een Franse zin: “demain / je / vais / au / cinéma”?
A) Je vais au cinéma demain.
B) Demain je vais cinéma au.
C) Je demain vais au cinéma.
D) Demain au cinéma je vais.

Antwoorden: 1-C, 2-B, 3-C, 4-B, 5-C, 6-A