Kwaliteitsvolle kledij die wordt geproduceerd in
duurzame omstandigheden, dat is fair fashion. Bij de productie van deze kleren
houdt de verkoper rekening met mens en milieu. In België komen er steeds meer fair
trade kledingwinkels bij en ook de consument leert de sector alsmaar beter
kennen. “Zeven jaar geleden moesten we nog aan iedereen uitleggen wat fair fashion
eigenlijk inhoudt.”
Op
24 april 2013 stortte in Bangladesh het Rana Plaza in. Bij de ramp lieten meer
dan duizend mensen het leven. Het gebouw telde acht verdiepingen, hoofdzakelijk
ingenomen door textielfabrieken. In die fabrieken, waar ongeveer 5000 arbeiders
aan de slag waren, produceerden verschillende merken hun kledij. Het ongeluk
was het zoveelste in de textielfabrieken van Bangladesh, wat wereldwijd tot
felle kritiek leidde. Er werd vooral kritiek geuit op de slechte omstandigheden
waarin de arbeiders moesten werken.
Exact een jaar na die gebeurtenissen stichtte Britse
ontwerpster Carry Somers, van het merk Pachacuti, de Fashion Revolution Day.
In 2016 groeide dat initiatief zelfs uit tot de Fashion Revolution Week.
Dit evenement wordt nog steeds jaarlijks georganiseerd om de ramp in het Rana
Plaza te herdenken. Tijdens die periode vragen consumenten, bedrijven en
overheden aan grote, winstgevende kledijbedrijven “Who Made My Clothes?”. Met
een hashtag ervoor proberen ze de wereld ervan bewust te maken dat fashion
niet altijd fast moet zijn. Slow of fair fashion,
verwijzend naar ‘slow food’ als reactie op ‘fast food’, is bijgevolg de
oplossing. Kwaliteit, duurzaamheid en eerlijkheid staan hierbij centraal.
Recente cijfers tonen ook aan dat de huidige maatschappij steeds meer consumeert,
met alle gevolgen van dien. Zo onthulde de Ellen MacArthur Foundation, een
Britse liefdadigheidsinstelling die zich inzet voor circulaire economie, in
2018 dat o.a. de kledingproductie verdubbeld is in vergelijking met vijftien
jaar eerder. Daarnaast wordt meer dan de helft van de aangekochte kledij binnen
een jaar opnieuw naar de vuilbak verwezen. Ook opmerkelijk is dat de totale
textielproductie 93 biljoen liter water per jaar vergt en dat de uitstoot van
de textielindustrie in 2015 neerkwam op 1,2 miljard ton CO2, wat een groter
totaalcijfer heeft dan de uitstoot van al het internationale vliegverkeer en de
scheepvaart samen. Cijfers liegen niet en daardoor ontstaat natuurlijk een
tegenreactie. Een die ook te zien valt in Vlaamse steden.
Groter belang
Zeven jaar geleden richtte Tonny Van Bavel in Mechelen Supergoods op, een winkel die zich richt op eco en fair fashion. Intussen heeft hij ook vestigingen in Gent en Antwerpen. Met die winkels wil hij tonen dat fair fashion overigens mooi kan zijn. Het idee van fair fashion heeft wel wat tijd nodig gehad om te groeien, volgens hem. “Zeven jaar geleden moesten we nog aan iedereen uitleggen wat fair fashion inhoudt”, vertelt Van Bavel. “Daarnaast moesten we verantwoorden waarom onze kleren duurder, maar tegelijk ook duurzamer en eerlijker zijn dan bijvoorbeeld die van H&M. Vandaag de dag hoeft die uitleg niet meer.”
Ook Aurélie Van De Werf ziet dat de consument duurzaam geproduceerde kledij steeds belangrijker vindt. Zij is sales coördinator bij het Belgische kledingmerk Mayerline. “We stellen vast dat maatschappelijk verantwoord ondernemen de laatste jaren een stuk belangrijker is geworden voor de klanten. Zij zijn ook bereid om een iets hoger prijskaartje te betalen indien ze weten dat hun kledingstuk op de ‘juiste manier’ gemaakt wordt.” Sinds 2010 is Mayerline zelfs lid van de Fair Wear Foundation, een organisatie die samen met kledingmerken werkt aan betere arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie.
“Vooral na de ramp in het Rana Plaza hebben we nog een tandje
bijgestoken wat betreft duurzaam produceren. Onze werknemers eerlijk
uitbetalen, hen laten produceren in goede omstandigheden…”, vertelt Van De
Werf. Ze ziet wel nog een werkpunt. “We kunnen nog stappen zetten op vlak van
ecologische en milieuvriendelijke productie. Maar ook daar zullen we zeker werk
van maken in de toekomst.”
Geen goudmijn
Hoewel de consument zich steeds meer bewust is van fair fashion, blijft de verkoop ervan voorlopig begrensd. “Er is meer vraag, maar het blijft een niche”, aldus Van Bavel. Fair fashion is ook geen garantie op succes. “Het is geen goudmijn die je zomaar uit de grond stampt, dat zie je aan de zaken die het niet redden. Die zijn er namelijk ook in onze sector. Wij vallen onder dezelfde economische wetten als een niet-fair trade winkel, maar we maken veel minder promotie richting de consument om te kopen. We zullen eerder zeggen: ‘Heb je het niet nodig, koop het dan ook alsjeblieft niet.’ In die zin hebben we veel meer klanten nodig dan andere, commerciëlere winkels om hetzelfde te bereiken, misschien wel twee keer zoveel.”
“Die andere ketens willen gewoon winst maken en denken niet aan duurzaamheid”
Tonny Van Bavel
Dat is namelijk de moeilijkheid van de fair fashion-sector.
Terwijl andere ketens zwaaien met solden en kortingen, doen Supergoods en
andere duurzame winkels dat niet. “Wij proberen de waarde van het product te
behouden en te respecteren. We houden geen solden of mid season sales en geven
geen kortingen van 70%. Om een punt te maken. Die andere ketens willen gewoon
winst maken en denken niet aan duurzaamheid.” Toch vissen ze in dezelfde vijver
met hetzelfde aas. “De laatste tijd merken we dat ketens als AS Adventure,
Zalando en Inno onze merken verkopen, wat op zich een goede zaak is. Zij doen
dat wel tegen een lagere prijs. Die merken kunnen dat, omdat zij gewoon groter
en winstgevender zijn dan ons.”
Nog veel werk voor de boeg
Op de vraag of Supergoods op lange termijn zal kunnen blijven concurreren met de andere, grotere ketens, is Van Bavel duidelijk. “Dat moet zeker mogelijk zijn, vooral omdat onze merken steeds groter, sterker en slagkrachtiger worden. Op termijn moeten ze ook weer in grotere oplages geproduceerd kunnen worden. Zo kan fair fashion weer iets goedkoper worden, al is het momenteel helemaal niet duur. Je moet rekenen dat een leuke trui ongeveer 60 euro kost, wat quasi hetzelfde prijskaartje is als in de grotere, commerciëlere winkels. Alleen ben je bij ons zeker dat het kledingstuk duurzaam geproduceerd is.”
Maar is het wel de bedoeling om nog lang te moeten bestaan? “Eigenlijk niet. We hopen dat we binnen twintig jaar niet meer nodig zijn, maar dat is een utopie. Ik ben er 100% van overtuigd dat we dan nog veel werk zullen hebben. Alle merken moeten beseffen dat een ‘tweede Rana Plaza’ niet kan. Daarom is het belangrijk om verdere vooruitgang te boeken, afspraken te maken en die na te leven. Alleen op die manier maken we de kledingindustrie duurzaam.”
“De sympathie bij fair fashion shops is groter dan het gevoel van rivaliteit”
Tonny Van Bavel
Hoewel duurzame kledijwinkels elkaar appreciëren, blijven ze toch concurrenten. “Ik zou het eerder concullega’s noemen dan concurrenten. Er is COSH!, een online tool om duurzaam shoppen in Vlaanderen te vergemakkelijken. We hebben zelf ook al gedacht aan onderlinge samenwerking, maar het blijft natuurlijk een concurrentieel verhaal. Maar de sympathie is groter dan het gevoel van rivaliteit. Daarnaast zijn er soms beurzen en is er bijvoorbeeld een ‘festival’ voor schone kleren in Gent, het Fair Fashion Fest”, besluit Van Bavel.
Gent Fair Trade
Jonathan Janssens is coördinator van Gent Fair Trade, een initiatief van Oxfam
Wereldwinkel Gent-centrum en Stad Gent, en ook drijvende kracht achter het Fair
Fashion Fest in Gent. Dit event komt in 2020 voor de vierde keer terug, dit
keer in het IndustrieMuseum in Gent. Op dit event kunnen bezoekers kennismaken
met fair fashion in zijn geheel. Naast dit festival organiseert Gent Fair Trade
ook de Fair Fashion Talk, een evenement dat elk jaar terugkomt en waar
ondernemers in gesprek gaan over fair fashion. Janssens benadrukt het belang om
nauw samen te werken met de stad Gent: “Samen met de stad zetten we ook in op
een duurzaam aankoopbeleid. Dit betekent dat we criteria opleggen aan de
aankopen die de stad Gent zelf doet.”
In het beleid van de stad
staat specifiek geformuleerd dat Gent een pionier wil zijn op vlak van eerlijke
handel. “Dit betekent dat we op zoek gaan naar productsegmenten waarvoor het
vandaag niet zo evident is om ze ‘eerlijk’ aan te kopen.” Het is volgens
Janssens ook belangrijk om ondernemers te motiveren duurzame producten te
verhandelen. “We willen het aanbod aan eerlijke en duurzame producten in Gent
stimuleren. Ondernemers en organisaties moeten voldoende ondersteund worden.”
Dit gebeurt voornamelijk op twee manieren. “Ten eerste hebben we een textielplatform opgericht. Hierop brengen we ondernemers uit de textielsector samen om ervaringen en kennis uit te wisselen rond duurzaam werken in de sector. Een tweede vorm van ondersteuning die we aanbieden, zijn studies. Die laten we uitvoeren voor ondernemers. Deze studies kunnen helpen bij het maken van duurzame keuzes.”

de vuilbak verwezen. (Ellen MacArthur Foundation – 2018) – © Pixabay.com
Naast het aanbod moet volgens Janssens ook de vraag gestimuleerd worden. “Door het aanbod aan eerlijke producten en ondernemers zichtbaar te maken, verlagen we de drempel om duurzaam te consumeren. Dat doen we onder andere ook via initiatieven, bijvoorbeeld het Fair Fashion Fest.”
Belangrijke rol voor de overheid
Sara
Ceustermans is de vrouw achter de Schone Kleren Campagne, de campagne die zich
inzet voor een duurzamere kledingindustrie. Zij benadrukt dat mensen van alle
leeftijden geïnteresseerd zijn in die kledij. “In tegenstelling tot wat
sommigen denken, zijn het niet alleen jongeren die hierop afkomen. Ook
dertigers en veertigers zien de opkomst van fair fashion en willen dat
uitproberen.” Een goede zaak volgens Ceustermans, want op die manier kunnen
zulke winkels ook opboksen tegen de zware concurrentie van andere ketens.
Jonathan Janssens merkt vervolgens dat duurzame kledij aan populariteit wint in België. “Ik zie dat er meer en meer ethische kledingwinkels openen in Gent en dat er meer mensen onze campagne volgen. We zien dat het thema leeft. Tegelijk zien we ook dat grote ketens duurzaamheid opnemen in hun courante communicatie.” Maar Janssens vindt het te vroeg om van een opmars te spreken. “De modale Belg blijft kleding gebruiken als een wegwerpproduct.”
Voor de toekomst van fair trade shopping is het volgens Janssens belangrijk om zo inclusief mogelijk te zijn. “In Gent slaan we meer en meer de brug tussen de verschillende duurzame sectoren: lokaal, ecologisch, veggie en vegan… Ik ben ervan overtuigd dat fair trade hierop moet blijven inzetten. De problematiek waar we rond werken, kent geen grenzen.”
De belangrijkste rol in het verhaal van duurzaam ondernemen is misschien wel weggelegd voor de overheid. “Om echt te spreken van een verbetering op lange termijn, moeten overheden de wetgeving versterken zodat eerlijke handel de standaard wordt. We zien hoopvolle initiatieven zoals de Anti Slavery Act in het Verenigd Koninkrijk, de Franse Corporate Duty of Vigiliance Law en de Wet zorgplicht kinderarbeid in Nederland. Enkel zo kan eerlijke handel op lange termijn ‘mainstream’ worden”, besluit Janssens.